Interview Dijkstra/Dumas

Posted by on Mar 19, 2011 in Interviews | No Comments

Charlotte Dumas wijst naar haar telefoon. Rineke Dijkstra belt om een afspraak te maken voor de fotoshoot. Ze trekken samen naar het strand en het bos. Dumas lacht. ‘Ik zei nog; dat wordt een foto van mij in badpak op het strand en Rineke in het bos met een stok in haar mond!’

De verschillen in een notendop. Rineke Dijkstra (51) werd begin jaren negentig beroemd met haar portretten van pubers op het strand. Charlotte Dumas (33) fotografeert uitsluitend dieren. Beiden studeerden aan de Amsterdamse Rietveld Academie. In 2005 en 2006 organiseerde het Stedelijk Museum Dijkstra’s reizende mid-career expositie, Dumas stelde in 2009 in fotografiemuseum Foam in Amsterdam haar eerste overzichtstentoonstelling samen.

In jeans, op witte sneakers dartelt Dumas door haar atelier. Ze is klein en energiek, met een vastberaden blik. Op de muren afdrukken van haar foto’s: een tijger languit op een rots, een hond die bedachtzaam langs de lens tuurt, een paard met hangend hoofd. Dumas: ‘Ik ben gefascineerd door dieren die een functie vervullen voor de mens. We richten ze af, we trainen ze. Mijn eerste serie ging over politiehonden. Die dieren worden getemd om vervolgens op commando agressief te zijn: een interessante paradox.’

Inspiratie put ze uit de schilderkunst waar ‘haar’ dieren een rol spelen; als mythe en metafoor: de strijdvaardige paarden van Uccello, de trotse tijgers van Delacroix. Dumas: ‘Die grote romantische tableaus, daar kan ik uren naar kijken. De overvloed en dynamiek die ze uitstralen. En vooral: die paardenbillen!’

Charlotte Dumas is geboren in Vlaardingen, wilde eigenlijk dierenarts worden en fotografeerde op haar zevende al met een goedkope klikklakcamera de honden van de buren. Het duurde even voordat ze haar persoonlijke fascinatie in haar werk durfde te gebruiken. Dumas: ‘Lange tijd had ik het gevoel dat ik met gewichtiger zaken bezig moest zijn. Dieren als onderwerp: het neigt naar het zoete, het frivole. De term “dierenportret” heeft me jarenlang rillingen bezorgd. Als mensen mijn werk zo omschreven, ging ik dat ontkennen. Ik wilde me verdedigen, wilde uitleggen dat het eerder gaat over het portret dan over wat er precies is afgebeeld.’

Ze zucht: ‘Eigenlijk wilde ik er zeker van zijn dat mijn werk serieus genomen werd. Het heeft tijd gekost en het opbouwen van een oeuvre om te kunnen zeggen VERZOEK DUMAS: ja, ik maak portretten van dieren.’

Fotograferen is voor Dumas kijken en wachten, veel wachten. Ze werkt vaak hurkend; op ooghoogte van haar onderwerp: ‘Ik wil het dier in de ogen kijken. Het moet weten dat ik er ben; dan pas wordt het een portret.’ Soms verstrijken er tientallen minuten zonder een druk op de knop. Dumas: ‘Door een zoeker kijken is ook letterlijk zoeken, naar dat ene beeld. Ik druk heel spaarzaam af. Er moet iets ontstaan tussen het dier en mij. Een magisch soort intimiteit. Je voelt intuïtief wanneer die er is.’

Ook Rineke Dijkstra probeert dat ene beeld te vangen. Ze maakt niet meer dan vijftien opnames per sessie. Dijkstra: ‘Alle goede kunst is precies. Dat ene beeld ontstaat als een model zichzelf durft te zijn, in een moment van opperste concentratie tussen model en fotograaf.’ Ze focust op mensen in een periode van transformatie: puberende jongens en meisjes, net bevallen vrouwen met hun baby’s, Portugese toreadors vlak na de strijd, jonge Israëlische soldaten. De vorm is bedrieglijk eenvoudig: de modellen staan netjes gecentreerd in beeld en kijken recht in de lens. Vaak schuchter, kwetsbaar, puur.

Aan de muren van haar Amsterdamse atelier geen ingelijste Dijkstra’s: het is er sober en functioneel. Een Hema-waterkoker op de grond, een kast vol vakjes en dozen met jaartallen. De helft van de kast is nog leeg. Ze zit aan een rechthoekig bureau waar de kartonnen verpakking omheen is gebleven. ‘Ik vind het mooier zo.’

Dijkstra is geboren in Sittard en wilde als jong meisje, net als Dumas, dierenarts worden. Tot ze verslingerd raakte aan de camera. Hele vakanties heeft ze beleefd door het kader van de zoeker. ‘Het was toen nog vooral: iemand fotograferen en dan heel hard wegrennen!’
Die schroom verdween. Ze studeerde af aan de kunstacademie en maakte portretten in opdracht van kranten en tijdschriften. Na zeven jaar kreeg ze schoon genoeg van die van-de-hak-op-de-takklussen en ging persoonlijker werk maken.

Dat werk hangt inmiddels in de grote internationale musea, zoals Tate Modern in Londen en het Museum of Modern Art in New York. Dijkstra’s foto’s behoren tot de meest gekopieerde ter wereld. ‘Fotografie is tegenwoordig veel van hetzelfde. Ik heb eens een serie op straat gemaakt en die is daarna zo vaak nagedaan. Beter dan ik het zou kunnen! Dan stop ik daar meteen mee. Ik moet verder.’

Met haar lange donkerbruine haar en verlegen glimlach heeft Dijkstra iets weg van de jonge meisjes die ze graag portretteert. Ze praat voorzichtig, met zinnen die vaak eindigen voordat ze zijn afgemaakt. Alsof ze het belangrijkste liever ongezegd laat. Dijkstra: ‘Ik denk dat je bij een portret het gevoel wilt hebben dat je naar een geheim kijkt. Je hoeft niet alles te weten. Tegenwoordig heeft iedereen een fotogezicht. We hebben een beeld van hoe we er op een foto uit willen zien. Die pose interesseert me niet, ik ben op zoek naar een houding die onbewust ontstaat. Als een beeld te geconstrueerd is, laat het geen ruimte over voor verbeelding. Pas als het masker wegvalt, ontstaat er magie, iets waar je niet de vinger op kunt leggen.’

Het vastleggen van dat ene beeld heeft flink wat voeten in de aarde. Dijkstra: ‘Technisch gezien ben ik allesbehalve flexibel. Ik werk met een ouderwetse platencamera, een log ding. Als ik een goede blik zie, kan ik niet meteen afdrukken. Ik moet eerst scherpstellen, plaat erin doen, diafragma bepalen; het duurt even voordat ik de foto daadwerkelijk maak.’

Al die tijd moet het model die blik zien vast te houden. Het ultrakorte ‘decisive moment’, dat fotograaf Cartier-Bresson bejubelde, wordt door Dijkstra kunstmatig verlengd. Is er dan nog wel sprake van authenticiteit? Dijkstra: ‘Ik kies een moment dat ontstaat en creëer daar vervolgens iets mee. Vergelijk het met een schildersmodel. Op een zeker moment ziet de schilder een pose die hij wil vasthouden. Juist door dat moment uit te rekken, ontstaat er een mooi soort verstilling. Ik hou van dat langzame. Een beeld moet zich kunnen inbedden. Elke foto is voor de eeuwigheid.’

Ook de portretten van Dumas hebben die verstilling. Haar turende dieren kijken vaak net naast de lens, alsof je ze treft tijdens een moment van bezinning. Dumas: ‘Dat bedachtzame vind ik belangrijk. Het geeft je als kijker ruimte en rust. Het werkt troostend.’

Zowel Dijkstra als Dumas isoleren hun onderwerp. De omgeving is neutraal: een strand in grijstinten, een natte rots, een lege hal. Anonieme achtergronden. Dijkstra: ‘Die rust is essentieel. Door bijzaken buiten het frame te houden, heb je meer controle over wat je kijkers te zien krijgen. Mijn foto’s zijn verhalen: eerst zie je het grote plaatje en langzaam word je in de details gezogen. Een neutrale achtergrond maakt de kleinste dingen betekenisvol: een gek plooitje in de huid, een haartje dat net de andere kant opzwiept. Soberheid maakt een beeld universeel. Iedereen kan zich eraan spiegelen.’

Lukt dat ook met dieren? Dumas portretteert ze als solisten met een waardigheid en esthetiek die doet denken aan een staatsieportret. ‘Ik houd niet van het woord esthetiek. Het heeft iets goedkoops. Kijk, ik kan makkelijk analyseren waarom dit een mooie foto is.’ Ze wijst naar haar portret van een donkerbruin renpaard. ‘Mijn onderwerp staat centraal, de kleuren zijn ton sur ton, doordat het paard nat is zie je de schedel goed en krijgt de figuur iets sculpturaals. Het beeld lijkt in evenwicht. Maar inhoudelijk zie je iets anders. Dit is geen netjes geborsteld paard. Je ziet het zweet, de uitputting van de race. Ik hou juist van dat rauwe randje. De dieren die ik fotografeer dragen een verleden met zich mee, en dat voel je.’

Hoe menselijk zijn de dieren van Dumas? Ze glimlacht. ‘Een dier is abstracter dan een mens, maar concreet genoeg om je mee te indentificeren. Als ik zo’n wolf opgekruld zie liggen, denk ik: hè, lekker warm. Als ik een mens zie, wil ik weten: wie is het, waar komt ze vandaan?’ Ze denkt na: ‘Ja, kijken naar een dier vind ik minder intimiderend dan kijken naar een mens.’

Ondanks het verschil in onderwerpkeuze, heeft Dumas affiniteit met het werk van Dijkstra: ‘Ik herken de no-nonsense-aanpak. Ze blijft dicht bij zichzelf. Je voelt de warmte die ze koestert voor haar onderwerp. Het is nooit afstandelijk.’ Die warmte is voor Dijkstra een voorwaarde: ‘Ik probeer altijd mijn genegenheid voor het model over te brengen. Fotograferen is een omarming. Iedereen vindt het fijn om aandacht te krijgen. Als je voor zo’n lens staat, vindt iemand jou de moeite waard. Heerlijk, toch? Voor mij zijn fotosessies kortstondige vriendschappen.’

De foto’s van Dijkstra en Dumas verraden niet meteen de lange zoektocht naar het perfecte model. Op een tafel in het atelier van Dumas glimt een berg polaroids van honden en paarden die meedingen naar een plekje in haar oeuvre. Welke dieren ze eruit pikt, is moeilijk te zeggen. ‘Ze moeten natuurlijk fotogeniek zijn. En er moet een click zijn.’ Haast verontschuldigend: ‘Ik geloof dat ik toch steeds uitkom bij de dieren die wat zwaarder op de hand zijn.’

Dijkstra is soms maanden bezig om de juiste modellen te vinden: ‘Het scouten en casten is belangrijk. En ik ben er goed in, geloof ik.’ Voor haar meest recente tentoonstelling, The Krazy House, een combinatie van videowerk en foto’s, struinde ze de discotheken van Liverpool af. ‘Leuk is het niet altijd. Stond ik daar weer in het midden van de nacht tussen de dansende tieners. Avonden gingen voorbij zonder dat ik iemand vond. Maar als ik dan de juiste persoon zie, kan ik helemaal opgewonden raken. Het is een kriebel, een soort verliefdheid.’

In Dijkstra’s haar oeuvre keren de jongeren steeds terug. Ook voor The Krazy House zocht ze tieners en begin twintigers die wilden dansen voor haar videocamera. ‘Jonge mensen zitten nog vol verlangen naar wat komen gaat, maar zijn zich minder bewust van zichzelf dan volwassenen. Ik zoek naar onbevangenheid; zij zoeken zich een houding. De spanning tussen hoe iemand zich wil presenteren en hoe iemand overkomt, maakt of breekt het beeld.’ Is haar aanpak bij het filmen anders dan bij het fotograferen? ‘Niet wezenlijk. Net als bij de foto’s moeten mijn modellen iets durven loslaten. Ze moeten bereid zijn zich over te geven. Dat kan alleen als ze me vertrouwen. Het is tegenstrijdig: aan de ene kant wil ik dat ze de camera vergeten, tegelijkertijd is mijn aanwezigheid essentieel. Ik kan niet zomaar de kamer uitlopen; ze doen het toch voor mij!’

De keuze valt bij Dijkstra vaker op meisjes dan op jongens. ‘Vrouwen zijn wezens die zich gedragen als wezens naar wie gekeken wordt, schreef John Berger. En zo is het precies. Meisjes zijn gewoon interessanter.’

Zoals Nicky. Op een van de witte wanden in het atelier staat ze te dansen. Eerst bedeesd heen en weer deinend, met grote mascara-ogen die verlegen naar boven kijken. Langzaam krijgt ze het rime te pakken en het deinen wordt dansen. Ontroerend is het om die overgang te zien. En bijzonder om ongegeneerd te staren naar dat meisje in haar eigen wereld. Dijkstra: ‘Dat is het mooie aan fotograferen. Diane Arbus zei het al: je hebt het perfecte alibi om naar binnen te kijken.’ Dumas bekent: ‘Zodra ik door een lens kijk, ben ik er eigenlijk niet meer. Ik ben onzichtbaar. Ik voel me sterk en weet wat ik doen moet. De camera geeft me het lef om te doen wat ik anders niet durf.’

© Sarah Meuleman | Hollands Diep 2011, www.hollandsdiep.nl

Leave a Reply