Beulswerk voor Plasterk
Heeft minister Plasterk zich volstrekt verkeken op de culturele passage van het regeerakkoord? In naam van het profijtbeginsel moet het publiek nóg meer gaan betalen. Dat gaat vooral ten koste van de kleine podia in de provincie. ‘De auteurs van dit regeerakkoord hebben nog niet het begin van een idee van wat ze hiermee aanrichten.’
Op het eerste gezicht ziet het er goed uit: in het nieuwe regeerakkoord wordt 100 miljoen euro extra vrij¬gemaakt voor kunst en cultuur. Een prettig bedrag waar minister Plasterk goede sier mee kan maken. Maar schijn bedriegt. Een andere maatregel maakt een goed cultuurbeleid onmogelijk: de toepassing van het profijtbeginsel op kunst en cultuur. De gevolgen van deze maatregel zullen bijzonder pijnlijk zijn, niet alleen voor de cultuursector, maar ook voor de nieuwe minister.
De filosofie achter het profijtbeginsel is eenvoudig en lijkt zinnig: de gebruiker betaalt. Wie een museum of een voorstelling bezoekt, betaalt daar zelf een prijs voor. Aangezien de theaterzalen en concertgebouwen voornamelijk publiek trekken met een bovenmodaal inkomen, mag dat kaartje volgens het nieuwe kabinet best wat duurder. Zo kunnen op termijn de overheidssubsidies omlaag. Aan de kassa van het theater wordt straks volop inkomenspolitiek bedreven. De rijke gebruiker moet dieper in de portemonnaie tasten. Tot zover niets nieuws. Het nieuwe zit hem in het opvoeren van de druk op de culturele instellingen. Het regeerakkoord dwingt hen meer geld binnen te halen dan haalbaar is.
Als het profijtbeginsel strikt wordt doorgevoerd, zullen de gevolgen voor de kunsten dramatisch zijn, beweert Jan Riezenkamp, voormalig directeur-generaal Cultuur en Arbeidsvoorwaarden van het OCW en voorzitter van de Amsterdamse Kunstraad. Tot zijn grote verbazing wordt de balans van het profijtbeginsel nauwelijks opgemaakt en de ernst van de situatie onderschat. Riezenkamp: ‘De auteurs van dit regeerakkoord hebben nog niet het begin van een idee van wat ze hiermee aanrichten.’
Podiumkunsten de dupe
De cultuurproducerende instellingen hoeven, in tegenstelling tot wat de positieve toonzetting van het regeerakkoord laat vermoeden, níét te rekenen op extra geld. Van hen wordt juist verwacht dat ze zelf 50 miljoen genereren. Een bedrag dat uit het niets lijkt te zijn vastgesteld. Riezenkamp: ‘In het rapport Kompas OCW, een geheime notitie die in 2006 aan het Ministerie van Financiën is aangeboden, stond dat toepassing van het profijtbeginsel op producerende instellingen en ondersteunende fondsen maar liefst 101 miljoen euro zou kunnen opbrengen. Dat cijfer is een volstrekte slag in de lucht. In het huidige regeerakkoord is het gehalveerd tot de huidige 50 miljoen.’ Veelzeggend is de slotzin van de notitie: ‘Het gebruik van cultuurvoorzieningen zal afnemen; sommige voorzieningen zullen verdwijnen.’ Een toekomstscenario dat het kabinet niet heeft afgeschrikt.
Het profijtbeginsel heeft effect op alle kunstvormen waar een toegangsprijs voor wordt geheven. Dat zijn met name de ¬musea en de podiumkunsten. Met de musea is echter iets bijzonders aan de hand. Ondanks het krachtige verzet van staatssecretaris Van der Laan heeft de Tweede Kamer uitgesproken dat de vaste collecties van alle door het Rijk gesubsidieerde musea gratis toegankelijk worden. Riezenkamp vermoedt dat de Kamer hier niet op zal terugkomen. Wat betekent dat er bij de door het Rijk gesubsidieerde musea geen extra geld te halen valt. Integendeel: daar kelderen de opbrengsten. Resteren nog de podiumkunsten. Een sector waarin de afgelopen kabinetsperioden al flink gesnoeid is. Al sinds de jaren negentig moeten kunstinstellingen op eigen kracht minstens vijftien procent van hun eigen inkomsten genereren, iets wat voor de kleinere gezelschappen en ensembles een lastige opgave is gebleken.
Hans Onno van den Berg, directeur van de VSCD (Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties) benadrukt dat de discussie over de toegangsprijs niet nieuw is: ‘De sector is al tijden bezig het maximum uit de zakken van het publiek te kloppen. De afgelopen acht jaar is kritisch gekeken naar de prijs van het kaartje en zijn de ¬publieksinkomsten flink gestegen.’ Volgens Ad ’s-Gravesande, voorzitter van de vereniging Kunsten ’92, zijn de grenzen bereikt: ‘In de podiumkunsten zijn de hogere kosten en achterblijvende subsidie-inkomsten allang doorberekend. Daar bestaat geen marge meer.’ Misschien kan het operakaartje nog iets duurder, hoewel 100 euro voor een zitje op eerste rang al geen koopje meer is, maar de experimentele, kleinere toneel- en dansgezelschappen worden in hun voort¬bestaan bedreigd. Van deze gezelschappen kan nu eenmaal niet verlangd worden dat ze een groot publiek aanspreken en hoge toegangsprijzen vragen. Het gevolg: heel wat kleine en wellicht ook middelgrote gezelschappen en ensembles zullen verwijnen.
Klap voor de provincie
De negatieve effecten van het profijtbeginsel zullen nu ook hard aankomen in de provincie. In de randstad heeft de kunstensector de prijzen verhoogd, sponsors gezocht, fusies doorgevoerd en kosten bespaard. Daarbuiten gebeurde dat veel minder. Riezenkamp: ‘In de provincie, toch het heartland van het CDA, zullen veel gezelschappen en orkesten getroffen worden. Wanneer de verdiencapaciteit van hun randstedelijke collega’s tot norm wordt verheven, zullen zij sneuvelen. Al zou een aantal regionale orkesten fuseren, dan nog kunnen zij die norm nooit halen.’ Ook hier is het resultaat, precies zoals de notitie voorspelde: voorzieningen zullen verdwijnen.
Ad ’s-Gravesande twijfelt aan de motieven van het kabinet: ‘Gaat het werkelijk om het profijtbeginsel of wil men simpelweg besparen op de kunsten?’ Ook de Amsterdamse PvdA-wethouder Carolien Gehrels stelt er vraagtekens bij. Zij riep haar partijgenoot Plasterk in een brief op het profijtbeginsel van tafel te vegen. Gehrels: ‘Waarom is dit nou nodig? Ik snap de redenatie niet. De mensen die je met deze maatregel treft, zijn zij die het kaartje nét kunnen betalen, zij die ervoor sparen. En laat dat nou juist de achterban zijn van de regeringspartijen. Op die manier snijden het CDA en, mijn eigen partij, de PvdA zichzelf in de vingers.’
Toch beweert deze regering de cultuur¬participatie te willen bevorderen. In het ¬regeerakkoord wordt in maar liefst twee van de (bescheiden) vijf punten over kunst en cultuur het streven beschreven naar een ‘breder en divers publiek’ voor de kunsten. De combinatie van een activerend beleid en een ontmoedigend profijtbeginsel is op z’n minst eigenaardig. Hans Onno van den Berg: ‘Uit een onderzoek, dat we door TNS Nipo hebben laten uitvoeren, bleek de hoge prijs van het toegangskaartje mensen te weerhouden van podiumbezoek. Dat argument is gestegen van de derde plaats in 2002 naar de eerste in 2004. Voor wethouder Gehrels is het te beperkt om de kunstconsument te zien als de enige die baat heeft bij een goed kunstaanbod: ‘Kunst heeft een veel bredere betekenis: voor de economie, voor het toerisme, voor de integratie. Kunst zorgt voor collectief profijt. We zouden die collectieve werking moeten uitbuiten in plaats van de individuele prijs verhogen.’ De legitimiteit van het profijtbeginsel hangt nauw samen met de vraag of de gebruiker daar uitsluitend ‘individueel profijt’ van heeft. Zorgt de aanwezigheid van kunst en cultuur daarnaast niet voor een ‘collectief profijt’ waarvan ook zij die niet in de zalen zitten meeprofiteren? Vreemd genoeg beschouwde een regering waar de VVD deel van uitmaakte kunst en cultuur als een ‘collectiever’ goed dan de huidige regering waar de PvdA in zetelt.
Treurigheidspasjes
In het debat over de regeringsverklaring zal er, op initiatief van de SP, of misschien ook de VVD, gesteggeld worden over het profijt¬beginsel. Maar daarmee zal het, naar verwachting, niet verdwijnen uit het regeerakkoord. De vraag is dan hoe de regering de gevolgen van het profijtbeginsel enigszins denkt te compenseren. Er zullen vast een ¬heleboel ‘treurigheidspasjes’ komen: kortingskaarten en -bonnen voor bezoekers met lagere inkomens (en wat mogen die pasjes voor de talrijke ‘uitzonderingsgroepen’ eigenlijk kosten?). Misschien valt er hier en daar een extra subsidie te halen bij gemeentelijke of particuliere fondsen. Al ziet ’s-Gravesande daar nauwelijks heil in: ‘Gemeenten of sponsors zullen dat gat niet zomaar dichten. Dat is een misverstand.’
Zou minister Plasterk zich op de culturele passage van het regeerakkoord hebben verkeken? Het is te hopen dat de minister de ¬cijfers wél op een rijtje heeft en de juiste conclusie trekt. ‘De passage van het regeerakkoord over het profijtbeginsel is volstrekt onuitvoerbaar,’ aldus Riezenkamp. ‘De meeste politici en ambtenaren lijken nog te slapen, maar straks is het te laat voor een reactie. Minister Plasterk zal zich deze week moeten afvragen of hij deze opzet binnen zijn begroting tot een oplossing kan en wíl brengen.’
De cijfers
Het kabinet trekt 100 miljoen euro meer uit voor kunst en cultuur. Elders in het coalitieakkoord staat echter een beperking van de overheids¬subsidies aangekondigd voor een bedrag van 250 miljoen euro, te verdelen over de verschillende departementen. Van die te besparen 250 miljoen wordt, gebruikmakend van de vaste verdeelsleutel van Financiën, 20 miljoen verhaald op het departement OCW. Die 20 miljoen euro gaat uiteraard van de totale cultuurbegroting af, maar wil men een realistisch beeld krijgen van wat het kabinet daadwerkelijk extra aan kunst en cultuur uitgeeft, moet de royale 100 miljoen met deze 20 miljoen verminderd worden. Op de resterende 80 miljoen euro wordt vervolgens 50 miljoen gekort door invoering van het profijtbeginsel. Dan blijft er ongeveer 30 miljoen euro over. Een bedrag dat volgens de tekst van het regeerakkoord voornamelijk besteed zal worden aan (kerkelijke) monumenten, participatie en educatie. Jan Riezenkamp, voorzitter van de Amsterdamse Kunstraad: ‘Volgens een extern rapport is men aan de renovatie van monumenten alleen al veertig miljoen extra kwijt.’ Zoet voor de monumentenzorg, zuur voor de andere kunstdisciplines.
© Sarah Meuleman | Vrij Nederland, 03 mrt 2007